De man ging afrekenen en zag dat er een nieuwe caissière
was. Hij ging in haar rij staan. Ze was beeldschoon en met moeite probeerde hij
haar niet met zijn ogen te verslinden. Ze had lang sluikend haar, het neigde
naar rood, en ze droeg een grijze heupbroek, een wit, kort truitje. Op haar
borstzakje zag de man dat ze Marscha heette. "Wat een mooie naam"
dacht hij gelijk. Hij rekende af en Marscha vroeg " wilt u nog
zegeltjes". De man hoefde geen zegeltjes.
Buiten gekomen keek hij nog eens achterom, quasi
ongeïnteresseerd om een laatste glimp op te vangen van dat prachtige wezen. Ze
zal hooguit een jaar of 19 zijn en hij voelde zich vreselijk schuldig. Schuldig
dat hij onreine gedachten had door zo’n jong ding. Thuis kon hij aan niets
anders meer denken dan aan Marscha van de supermarkt. Zijn vrouw merkte dat hij
wat wazig voor zich uit zat te staren. "Wat is er toch met je," vroeg
ze. "Niets, laat mij maar met rust, ik ben gewoon wat chagrijnig," antwoordde
hij. Nu is hij doorgaans niet vaak chagrijnig, dus viel het op.
Die nacht had de man de wildste dromen over Marscha en hem. Zo ging hij met haar naar een romantisch restaurant en naar de film. Het was in zijn droom geweldig en shit (door zijn bedrog) tegelijkertijd. De volgende dag zat de man de hele dag aan Marscha te denken, ze begon hem helemaal in beslag te nemen. Hij wist zich gewoon geen raad, Hij moest en zou weer naar de supermarkt, hij wilde haar weer zien. Tegen het eind van de middag vroeg hij aan zijn wederhelft "Moet je nog op boodschap?" "Nee hoezo?" was haar respons. "Niets, zo maar, ik wil nog wel wat drop", "Nou dan ga je toch zelf even!" zei ze terug.
En daar ging hij dan, maar zijn Marscha was er niet, schijnbaar werkte ze alleen in de avondtijd.
Die nacht had de man de wildste dromen over Marscha en hem. Zo ging hij met haar naar een romantisch restaurant en naar de film. Het was in zijn droom geweldig en shit (door zijn bedrog) tegelijkertijd. De volgende dag zat de man de hele dag aan Marscha te denken, ze begon hem helemaal in beslag te nemen. Hij wist zich gewoon geen raad, Hij moest en zou weer naar de supermarkt, hij wilde haar weer zien. Tegen het eind van de middag vroeg hij aan zijn wederhelft "Moet je nog op boodschap?" "Nee hoezo?" was haar respons. "Niets, zo maar, ik wil nog wel wat drop", "Nou dan ga je toch zelf even!" zei ze terug.
En daar ging hij dan, maar zijn Marscha was er niet, schijnbaar werkte ze alleen in de avondtijd.
De hele week bleef de man proberen om naar de supermarkt te
gaan, zijn vrouw vond het wel wat raar, maar was blij met zijn bereidheid om
boodschappen te doen.
Drie keer die week zag de man Marscha, maar durfde niets
tegen haar te zeggen. Ze glimlachte naar hem en hij wist het bijna zeker, ze
voelde een connectie tussen elkaar. De manier waarop ze keek, hij smolt
helemaal weg.
Thuis gekomen voelde hij zich een klootzak, gewoon om zijn
gedachten en om wat hij ermee deed. ‘s Avonds kroop hij tegen zijn vrouw aan om
als twee lepeltjes in slaap te vallen. Hij met zijn gedachten over Marscha en
zij? Nee, zijn vrouw wist het niet, maar hij was hevig verliefd geworden op een
caissière van de supermarkt.
Die avond ging hij weer naar de supermarkt, dit keer zou onze
hoofdpersoon wat tegen zijn geliefde Marscha zeggen. Ja, tegen de voor hem veel
te jonge vrouw waar hij in zijn gedachten al tig keer de liefde mee had
bedreven.
Daar stond hij in de rij, zijn hart klopte in zijn keel, hij
voelde zijn mond droog worden. "Rustig vanavond?" stammelde hij
"Ja, inderdaad, moet u ook zegels?" zei de caissière met een lieve blik in haar blauwe ogen. "Ja doe
maar". Even later stond de man weer buiten en vond zichzelf een lafbek. Nu
goed, ze zal het vast niet gemerkt hebben. De man weerde die gedachte en ging
huiswaarts al waar zijn vrouw zei "en was ze er?" "Hoe bedoel
je?" gaf hij als antwoord. "Nee, niets grapje" zei ze.
Toen Marscha thuis kwam, zag ze dat haar vriend de tafel al had gedekt. "Hé hoi, hoe was je dag?" vroeg hij, "ging wel". "En was die kerel er weer, die zo verliefd op je is?", " O die, ja hij was er weer, de ziel.
Toen Marscha thuis kwam, zag ze dat haar vriend de tafel al had gedekt. "Hé hoi, hoe was je dag?" vroeg hij, "ging wel". "En was die kerel er weer, die zo verliefd op je is?", " O die, ja hij was er weer, de ziel.